De koopkracht van de Nederlandse bevolking is in 2023 gestegen met 0,3 procent. Voor mensen met lagere inkomens steeg de koopkracht het meest. Zo hadden mensen die vooral van bijstand afhankelijk zijn, 2,2 procent meer koopkracht dan in 2022. De koopkracht van werknemers steeg met 1,1 procent. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS over de inkomens van de Nederlandse bevolking.
Minder koopkrachtstijging bij hoger inkomen
Voor de tien procent van de bevolking met de laagste inkomens van Nederland steeg de koopkracht met 1,7 procent het meest. Hoe hoger de inkomensgroep, hoe kleiner de koopkrachtverbetering. De twintig procent personen met de hoogste inkomens gingen er in koopkracht op achteruit. Bij de allerhoogste inkomens was de achteruitgang 1,5 procent.
Huishoudens met lagere inkomens hadden in 2023 meer voordeel van koopkrachtverhogende maatregelen tegen de hoge inflatie. Zo ging het minimumloon per 1 januari 2023 omhoog en hieraan gekoppeld ook de bijstandsuitkering en de AOW-uitkering. Daarnaast werd het kindgebonden budget fors verhoogd en ontvingen huishoudens met weinig inkomen meer zorgtoeslag. Tot slot werd er net als in 2022 energietoeslag uitgekeerd en was er een prijsplafond voor energie. De maatregelen hadden mede tot gevolg dat bijstandsontvangers 2,2 procent meer konden kopen dan in 2022. Ook werknemers met relatief weinig inkomen hadden hierdoor duidelijk meer koopkracht.
Daar stonden enkele koopkrachtverlagende veranderingen tegenover die de hogere inkomens meer hebben geraakt. Voorbeelden zijn enkele fiscale verhogingen in box 3 van de inkomstenbelasting en een lagere zelfstandigenaftrek. Mede hierdoor daalde de koopkracht van zelfstandigen met 1,8 procent.
Voor personen die afhankelijk zijn van een pensioenuitkering, betekenden de maatregelen vaker een koopkrachtdaling. Alleen de pensioenontvangers met weinig aanvullend pensioen hadden iets meer koopkracht dan in 2022.
Verschillende inkomensbronnen in laagste groep van inkomensverdeling
De groep personen met de laagste 10 procent inkomens van de bevolking omvat zowel werknemers als ontvangers van diverse soorten uitkeringen. Vrijwel alle bijstandsontvangers zitten in deze laagste inkomensgroep. Ook pensioenontvangers, en wel de groep met geen of relatief weinig aanvullend pensioen bovenop de AOW, vormen een substantieel aandeel. De meeste personen in huishoudens van pensioenontvangers komen merendeels voor in de tweede, derde en vierde inkomensgroep. In de hogere inkomensgroepen komen ze steeds minder vaak voor. Deze groepen worden gedomineerd door de werkenden met aandelen van 75 tot 90 procent. Een relatief groot deel van de zelfstandigen is vertegenwoordigd in de hoogste inkomensgroep.